Bunzing
Bunzing, Mustela putorius
(Foto: www.vogeldagboek.nl)
De bunzing behoort tot de marterachtigen en is een van de zeven inheemse soorten marterachtigen in Nederland. De bunzing is naaste familie van de wezel die ook op de Batouwe voorkomt en de hermelijn waarvan we nog niet weten of hij bij ons op de baan voorkomt. De bunzing is daarnaast de wilde voorvader van de fret die gedomesticeerd is en al heel lang gebruikt wordt voor de konijnenjacht. De fret wordt bij de jacht in een pijp losgelaten en de konijnen springen naar buiten. De bunzing is een echte bodembewoner die veel graaft en niet vaak klimt.
De bunzing werpt eenmaal per jaar jongen, dit zijn er ongeveer 5 per keer. Na vier maanden zijn ze zelfstandig en na zes maanden zijn ze volwassen. De bunzing wordt ongeveer vier jaar oud. De bunzing is een zeer actief (nacht) roofdier dat leeft van prooien als kleine (kikkers, ratten) tot middelgrote dieren zoals konijnen en vogels. De mens heeft helaas een negatieve invloed op de aantallen bunzingen door voornamelijk verkeerslachtoffers. Ze komen vooral voor in bebost laagland nabij water, waaronder rivieroevers en moerassen. In de winter worden bebouwde gebieden opgezocht en is de bunzing te vinden in de buurt van boerderijen. De bunzing kan zelf holen graven maar gebruikt ook wel bestaande holen van andere dieren zoals vossen en konijnen. Van vrouwtjes die hun jongen leren jagen is bekend dat ze zich ook overdag laten zien. De bunzing heeft een voorkeur voor knaagdieren, alleen als deze schaars zijn wordt overgeschakeld op het eten van andere dieren en fruit.
Al vroeg in het voorjaar begint voor de bunzing de paartijd, ook wel roltijd genoemd. Deze duurt van maart tot juni. Het mannetje is geslachtsrijp tussen maart en mei, het vrouwtje eind maart, begin april. Gedurende deze tijd zijn de mannetjes agressief tegen elkaar en achtervolgen elkaar al schreeuwend. Dit kan ook op klaarlichte dag gebeuren, waarbij de dieren zich niets aantrekken van wat er om hun heen gebeurt. Het mannetje is zeer dominant voorafgaand aan de paring. Hij grijpt het vrouwtje in de nek en sleept haar net zo lang mee tot ze volkomen verslapt is. De copulatie zelf duurt lang en kan tot meer dan een uur in beslag nemen. De draagtijd varieert van 40 tot 45 dagen maar deze kan oplopen tot 65 dagen. Gemiddeld worden drie tot acht jongen geboren per worp Als het nest verloren gaat kan ze nog een tweede keer jongen werpen. De vroegste nestjes komen rond eind april, begin mei. De jongen worden geboren in een verlaten konijnen hol of vossenburcht dat is bekleedt met gras en mos. Ook holle bomen of rotsspleten worden wel gebruikt. Bij de geboorte zijn de jongen volkomen weerloos en zijn kaal en blind en wegen 9 tot 10 gram. De jongen zijn al snel in staat om zich te weren tegen koude en warmte. Ze kruipen bij elkaar als het koud is en verwijderen zich van elkaar bij warm weer. Van een moederbunzing in gevangenschap is waargenomen dat ze haar jongen verkoelde door haar vacht nat te maken en op de juvenielen te kruipen. Pas na 20 dagen gaan de ogen open en hebben ze een wit vachtje. Ze worden een maand lang gezoogd. Na ongeveer twee maanden verkennen ze de omgeving van het nest en gaan later met de moeder mee op jacht. Vader bunzing is niet welkom bij het nest en wordt door de moeder weggejaagd als hij in de buurt komt. Na ongeveer vier maanden gaan de jongen hun eigen weg en zijn dan zeer kwetsbaar voor roofdieren en het verkeer. De jonge vrouwtjes blijven vaak in de buurt van hun moeder wonen maar de mannetjes trekken verder weg. Vijf tot zes maanden na de geboorte zijn de jongen volwassen.