Blankvoorn
(foto: www.digitalnature.org)
De blankvoorn, Rutilus rutilus , (synoniem Leuciscus rutilus ) is een vis uit de familie van de karperachtigen en in Nederland komt deze soort in bijna ieder watertype in grote aantallen voor. De soort is minder gevoelig voor waterverontreiniging en kan omschreven worden als een generalist.
De blankvoorn kan herkend worden aan de rode vlek in de iris boven de pupil. In de grote rivieren en andere watertypen zijn de ogen soms bleek. Ook de kleur van de vinnen kan variëren van bleek tot rood. De soort wordt zo'n 45 centimeter groot (rivieren en zandafgravingen). De blankvoorn komt vaak in relatief voedselarm water als dominante vis voor maar wordt dan niet veel groter dan 25 centimeter.
De blankvoorn kan met veel andere karperachtigen worden verward. Vooral de rietvoorn en de winde lijken veel op de blankvoorn, zeker als ze jong zijn. De rietvoorn heeft een duidelijke bovenstandige bek met oplopende mondspleet en geen rode vlek in het oog. De winde heeft een veel ronder lichaam met een grote bek en kleine schubben en bleke ogen. Probleem is dat alle karperachtigen ongeveer op dezelfde tijd paaien in grote scholen waardoor veel hybriden voorkomen.
De blankvoorn leeft in scholen en eet slakjes, insectenlarven, mosseltjes en plantaardig voedsel. Ze vinden hun voedsel op zicht en zijn dus aangewezen op redelijk helder water. In troebel water is de brasem in het voordeel omdat deze met zijn kieuwzeven het voedsel uitfiltert. De scholen blankvoorn zwemmen dieper in de waterkolomen, alleen bij warm weer komen ze naar het oppervlak.
De paaitijd is in april en mei bij een watertemperatuur van minstens 12 °C. Voor de paai wordt ondiep water opgezocht, soms nog minder dan 15 centimeter diep. De blankvoorn trekt naar geschikte paaigebieden als hij hier de mogelijkheid toe heeft, waarbij ondergelopen gebieden de voorkeur hebben. De paai duurt ongeveer een week. Het aantal eieren is circa 200.000 per kilogram lichaamsgewicht. Vissen van 15 centimeter zetten ongeveer 16.000 eieren af. De eieren kleven aan stenen en planten. Afhankelijk van de temperatuur komen ze na vijf tot tien dagen uit. de larven blijven nog twee dagen passief aan de planten of stenen hangen waarbij ze teren op hun dooierzak. Daarna beginnen ze fijn plankton te eten. De groei is relatief langzaam vergeleken met die van windes en brasem. Na drie jaar zijn de blankvoorns paairijp.
In de winter trekken de blankvoorns naar diepere en rustige plekken, zoals jachthavens. Ook de roofvis volgt de blankvoorn naar deze overwinteringsplekken.